
De methode van Greenspan
Gebaseerd op de psychoanalytische en cognitieve modellen, als ook de observaties in de klinische praktijk van zowel kinderen als hun ouder(s)/verzorger(s), heeft Greenspan een eerste stap gezet naar een geïntegreerd kader. Vooral het werk met jonge kinderen en hun ouder(s)/verzorger(s), waarvan vooral de kinderen een risico lopen op een verstoorde ontwikkeling, laat zien dat de verschillende aspecten van de ontwikkeling met elkaar verweven zijn. Illustratief in dezen, heeft Greenspan (1992) een poging gedaan om de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en hun onderlinge wederzijdse beïnvloeding samen te vatten in een structuralistisch ontwikkelingsmodel: Het D.I.R.-model.
De ‘D’ staat voor Developmental capacities (ontwikkelingscapaciteiten) en integreert de meest essentiële cognitieve en affectieve processen van het kind (b.v. aandacht, betrokkenheid en probleemoplossend vermogen). Hier gaan we later uitgebreid op in als we per leeftijd de bedoelde emotionele en cognitieve processen van het kind beschrijven.
De ‘I’ staat voor Individual differences (individuele verschillen) in zowel motorische, auditieve, visueel-spatiële als ook sensorische capaciteiten van het kind. Elk kind gaat anders om met de informatie die bijvoorbeeld via zijn gehoor of via de mond (smaak) binnenkomt. Hoe gaat het kind om met motorische planning en hoe is zijn spiertonus? Greenspan onderscheidde hierin verschillende gedragstypen: het overgevoelige kind, het dwarse kind, het in zichzelf gekeerde kind, het aandachtsprobleem-kind en het hyperactieve kind (Greenspan, 1996).
Als laatste de ‘R’ en die staat voor Relationship based (op de relatie gebaseerd). Dit is de wijze waarop het kind zijn ontwikkeling vorm geeft in relatie met de ouder(s). De intelligentie wordt mede bepaald door de omgeving (kwaliteit van interactie, hechting moeder en baby etc.) en de relatie met de ouders (Greenspan, DeGangi & Wieder, 2001).
In dit model wordt er vanuit gegaan dat de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling hun grondslag hebben in een fasespecifieke structuur. Dus zowel sociaal-emotionele als cognitieve ervaringen worden verwerkt vanuit eenzelfde set van organisaties of structuren. Deze structuren veranderen in de loop van de ontwikkeling en dit is in overeenstemming met de ontwikkelingsprocessen. De capaciteit van een kind om ervaringen te organiseren groeit progressief door naar steeds hogere niveaus. Een kind dat een hoger niveau bereikt heeft, is een stap verder in zijn ontwikkeling en heeft volgens Greenspan een ‘mijlpaal’ bereikt (Greenspan et al., 2001).